Op 24 mei 1739 deden Jan Barent Tegelaar (36 jaar), Johanna Pieters (42 jaar, gehuwd met Dirk Hofland) en Arij van de Velde (33 jaar) voor baljuw en schout Willem Croes aangifte over het gedrag van Jan Rooderkerk, bijgenaamd Jan Groen. Tegelaar zag ergens in april 1739 Jan Rooderkerk, in gezelschap van Pieter Kraanhoorn en Arij van Wijk, voor het huis van Arij van Wijk wat heen en weer ijsberen, " te wateren", en onverstaanbaar in zichzelf te mopperen.

In het voorbijlopen riep Roderkerk naar Tegelaar "kutbewaarder", maar van wat hij verder uitkraamde kon Tegelaar niet meer  herinneren. (Later bleek dat Rooderkerk tegen Van Wijk en Kraanhoorn zei "daar gaat ook een kutbewaarder"). Van de Velde sprak hem hierop aan, waarna Rooderkerk hem hinderlijk bleef volgen " tot over de laan, even onder de ambagt Hillegersberg" (waar Bergschenhoek toen deel van uitmaakte). Rooderkerk riep toen tegen hem "kom aan dondersche kind, ik sal u dat wel ..." en trok zijn mes, waarop Van de Velde zich omdraaide en  Rooderkerk tweemaal met zijn maatstok sloeg. Bij de tweede slag vloog de maatstok uit zijn handen en belandde het in het water. Tegelaar was hier getuige van die verklaarde dat Van de Velde  tegen Rooderkerk had gezegd: " so gij iets wilt doen - so komt hier onder Bleiswijck". Hierna staken Van de Velde en Rooderkerk de ambachtsgrens weer over waarop Rooderkerk Van de Velde met zijn mes trachtte neer te steken. Van de Velde greep met zijn linkerhand de pols van Rooderkerk en zag kans het mes uit zijn handen te slaan. Hij raakte slechts lichtgewond aan enkele vingers. Vervolgens draaide hij zich om en liep naar huis. Tegelaar snelde naar het dichtstbijzijnde woonhuis, die van Dirk van der Wilk, en verdween vervolgens ook van het toneel. Johanna Pieters getuigde vervolgens dat Jan Rooderkerk en Arij van de Velde woorden met elkaar hadden en dat Rooderkerk een mes in zijn hand had.

Op 4 oktober 1739 deden Trijntje Rooderkerk, gehuwd met Jan Hendrikszn. van der Beek, bij de baljuw aangifte van hun broer en zwager Jan Rooderkerk omdat die schromelijk te buiten ging aan drankmisbruik en zich "zeer ergerlijk gedroeg en niet van zijn slechte levensstijl is af te brengen". Reden voor de baljuw om hem in de gevangenis (onder in het raadhuis) op te sluiten. Het was de bedoeling, zo blijkt uit de brief van Van der Beek aan de baljuw, hem "via de kamer van Rotterdam" naar Indië te sturen, waardoor zij "van hem, tot haar grootte blijdschap zouden worden ontslagen". Helaas werd deze hoop de bodem ingeslagen omdat "'t Oostindisch schip naar Batavia .... reeds al over enige weken in zee was gelopen en vetrokken". Wat Van der Beek en zijn vrouw dan ook vreesde, gebeurde. Jan Rooderkerk kwam weer vrij. Hij ging op zoek naar zijn vrouw die in Pijnacker verbleef. Ook poogde hij bij zijn "gewezen vrouws ouders in het Hoekeinde op eene onbehoorlijke tijd en wijle" in te breken en hen onder uiting van "afgrijselijke dreigementen het leven te beneemen". Van der Beek nam deze dreigementen heel serieus. Vandaar zijn dringende verzoek om Jan Rooderkerk svp alsnog naar "Oost of West" te sturen ..."zulks het beste en veiligste middel te zijn om alle onheilen en dreigende gevaren ... voor te komen".

Onderwijl deed Willem Croes onderzoek naar de gedragingen van Rooderkerk waarop bleek dat Jan Beenhoven verklaarde dat Jan Rooderkerk, bij hem thuis had verteld dat hij "aan 't hoofde (=water) voor het huis van Bastiaan Hoogerbrugge" stond en met een dreg en een stuk touw de brug naar zich toe wilde trekken. Gelukkig brak het touw. Ook Jan Meese Treurniet, Arij de Bruin en Liedewij Jongebroer, gehuwd met Treurniet, verklaarden dat zij Jan Rooderkerk verscheidene malen voor het erf van Bastiaan Hoogerbrugge hadden zien staan, roepende "verscheidenen scheld- en lastwoorden" aan het adres van Hoogerbrugge en zijn vrouw. "Canaalje volk!" brulde hij hen toe. Pietertje Jans van Leeuwen, gehuwd met Teunis Kranenburg, verklaarde dat hij Hoogerbrugge en zijn vrouw "zo arm zal maken als ik zelf ben, al waren so veel galgen als bomen, en al sou ik daar aan opgehangen worden, ik geef er niet om...". Ook haar man Teunis Kranenburg hoorde Rooderkerk roepen: "Canaalje canaalje, ik sal er nog een voor nemen". Jannetje Vis, gehuwd met Dirk Davidszn. Visser, voelde zich bedreigd door Jan Rooderkerk: " ... hoer, ik sal u met de kop tegen de muur aan stoten" en sloeg de muts van haar hoofd. Deze gebeurtenissen speelden af in het begin van de zomer van 1739.

Bron: AAB 1521-1810, protocollen baljuw en welgeboren mannen 1737-januari 1753, inv.nr. 765.