Voor 1619 woedde in heel Holland en zeer zeker ook in Bleiswijk een hevige godsdienstig strijd tussen de Remonstranten en de contra-remonstranten over de leer van de pre-destinatie (uitverkiezing) 1). Tot 1619 hadden de Remonstranten in Bleiswijk, onder aanvoering van de zeer felle predikant Hendricus Slatius, de overhand. Na de synode in Dordrecht in 1619 werden de Remonstranten uit de Gereformeerde Kerk gezet en hun leer verboden, zo ook in Bleiswijk.

Tot hen behoorde ook de schout en baljuw Gerrit Pietersz. Hofland 2). Samen met secretaris Adriaan Adriaansz. van Dijk had hij partij gekozen voor Slatius en zijn gevolg. Na de omwenteling in 1619 trok Van Dijk met Slatius naar elders, terwijl Hofland gewoon in functie bleef. Officieel werd hij Gereformeerd, zij het niet van harte. Tot leedwezen van de kerkenraad werd hij door zijn trots verhinderd om "openbaere schuldbekenninge" te komen aan die "openbaere schandalen ende ergenissen die hij heeft gegeven aan de waere oprechte leden der Gemijnte J. Christi" en werd hem de toegang tot het Heilig Avondmaal ontzegt.

 

In 1622 dreigde Hofland de kerkenraad tegenover de burgemeesters van Rotterdam en de Staten van Holland zwart te maken inzake de huisvrouw van Willem Michielsen. Onbekend is waar dit precies over ging. De kerkenraad bereidde zich op een eventuele verweerschrift voor.  Later in dat jaar stuurden zij nog enige belastende documenten over de schout op naar de "heren Staten" in het kader van een zuivering van alle schouten  die kort hiervoor noch partij hadden gekozen voor de Arminianen (Remonstranten).

In 1623 deed de kerkenraad "seer ernstelijck ende vriendelijck" pogingen om gemeenteleden die nog steeds "eenichsins Harminiaans" waren, ondanks  hun "schandelijcke Harminiaensche verraderije", te vergeven en ze bij de kerk te betrekken. De schout werd hiervan uitgezonderd omdat hij nog steeds bij zijn oude "huychelerije ende geveijnstheijt" bleef en hardnekkig weigerde aan de resoluties van de kerkenraad te voldoen.

In 1630 ondernam de kerkenraad wederom een poging. Hij reageerde "dat hij noch niet volcomelijk daertoe en conde resolveren" (hij was er nog niet aan toe). Wel had hij er met zijn vrouw Rochusgien Ariaens Starrenburch over gesproken, maar "geen tijt van dencken bepalende" (gun mij de tijd). Een antwoord die de kerkenraad teleurstelde: "dat de Heer hem soodanige bedencking" mocht geven die tot "sijnen salicheyt" mocht strekken.

In 1643 besloot ds. Adrianus Cocquinius weer een poging te wagen en zocht Hofland thuis op. Het was de predikant opgevallen dat de schout inmiddels heel trouw de kerkdiensten bezocht en ook "doorgaens in 't samensprekingen en andersins betoont een vriendt te sijn van de Gereformeerde Religie". Inmiddels was er een einde gekomen aan een slepende kwestie tussen Hofland en de ambachtsbewaarders inzake de betaling van belasting over het schout- en baljuwambt in de jaren 1641 en 1642, zodat Hofland weer een zorg minder had. Zodoende kon hij deze kwestie niet meer als een excuus gebruiken om zijn kerkelijke verplichtingen na te komen ("uijtvlucht genomen"). De kerkenraad wilde hem zover krijgen dat hij nu eindelijk spijt gaat betuigen ("herte leed") van zijn keuze voor Slatius en de Remonstrantie en vanaf nu openlijk de Gereformeerde belijdenis gaat aanhangen. Tijdens het bezoek van de predikant toonde Hofland zich "gansch gewillich en behoorlick" en sprak met de predikant een datum af om langs te komen en zijn standpunt bekend te maken. Op 2 april 1643 verklaarde hij bij Cocquinius dat hij "een ernstige begeerte hadde om voortaan met de Gereform. gemeynschap des H. Avontmaels te houden". De predikant vroeg hem nadrukkelijk of hij zich nog herinnerde hoe hij zich ten tijde van Slatius had gedragen ("tegens de gereform. gedaen"). Had hij daarover ernstig berouw? Hofland antwoordde "met grote bewegentheyt des gemoets" met "ja". Als verklaring gaf hij zijn jeugdigheid op en zijn verlangen naar verandering. Hij is bereid voor de gehele kerkenraad een bekentenis af te leggen, die hij ook de volgende dag, goede vrijdag, na de kerkdienst, inderdaad deed in bijzijn van de predikant en de ouderlingen Cors Pietersze en Jan Cornelisz. Roobol. Hiermee beleed Hofland geen enkele bezwaar tegen de Gereformeerde belijdenis te hebben zoals deze luidt volgens Gods Woord en de Augburgse Confessie. Op eerste paasdag werd dit heuglijke feit van de preekstoel afgekondigd. Gerrit Pieters Hofland overleed op 16 juni 1669 in Rotterdam op 79-jarige leeftijd en werd in de dorpskerk begraven. Op 3 juli 1645 was hij al weduwnaar geworden 3).

1.  Schout van 1611-160. Blesewic nr. 51, blz. 20.

2. Op 17 september 1623 sprak de kerkenraad over Cornelis Willemsen die regelmatig te veel dronk en dan in beschonken toestand in de herbergen wilde disputeren over de pre-destinatie en "andere gewichtige pointen". De kerkenraad kon dit niet waarderen, omdat deze discussies op andere plaatsen en op een stichtelijke wijze dienden te geschieden. Bovendien sprak Willemsen ook heel spottend over de magistraten zodat besloten werd hem van de Avondmaalstafel te weren, opdat irritaties weggenomen mochten worden en "vijanden der waerheyt den mont tot lasteren niet geopent werde".

3. Op 7 januari 1649 hetrouwde Hofland met Jannetje Pauwels van Atten. Blesewic 51, blz. 20. Zie ook M. Huizer, "De dorpskerk in Bleiswijk", blz. 167, beschrijving van grafzerk nr. 12.

4. Notulen kerkenraad Nederlands-Hervormde Gemeente, AGB inv.nr. 1242. Voor dit stuk is vooral gebruik gemaakt van een transcriptie van deze notulen door Cornelis van der Plas, gereed gekomen in 1898. Zie AHG , voorl. inv.nr. 2.