Een van de markantste personen uit de Bleiswijkse geschiedenis was Geurt Quint (gedoopt 10 augustus 1755 in Lexmond), schout en baljuw tijdens de Bataafse periode (1795 tot 1804) 1).
In 1778 kwam Geurt Quint in Bleiswijk wonen. Al gauw kwam hij in kerkelijke opspraak. Volgens ds. 's Jacob bleek hij bij zijn eerste vrouw Neeltje Knikman "veel te vroeg & te ver ingelaten in de zaak des huwelijks". Zijn dochter Neeltje werd op 18 april 1779 gedoopt, terwijl haar ouders pas op 17 november 1778 in het huwelijk waren getreden. Ouderling Joost Hendrik Ribaut werd namens de kerkenraad op uit gestuurd voor een ernstig onderhoud met hem. Voorlopig mocht hij niet aan het Avondmaal deelnemen. Gevreesd werd dat hij onverhoeds toch aan zou gaan, zodat het noodzakelijk werd geacht hem dit nog speciaal onder ogen te laten brengen. In de kerkenraadsvergadering van 5 maart 1780 had hij vier maal het Avondmaal aan zich voorbij laten gaan en, naar de mening van de kerkenraad, voldoende "smert" getoond, zodat hij weer aan de tafel des Heren werd genodigd 2),
Naast Neeltje (al jong overleden) kreeg Geurt Quint bij Neeltje Knikman nog de volgende kinderen: Geertrui (gedoopt 29 maart 1782) en Willem (11 januari 1784). Bij zijn tweede vrouw Johanna Brouwer verwekte hij Neeltje (gedoopt 11 februari 1787), Helena (gedoopt 11 april 1790 in Vianen 3) en Arij (gedoopt 29 november 1797) 4).
Oorspronkelijk was Geurt Quint van beroep "schoen- en tuigmaker", waarbij hij ook bedreven was in het leerlooien. Deze leerlooiers stroopten het huid van de gestorven koeien en paarden af en maakten daarmee nieuwe schoenen. Omstreeks 1780 kwam het geregeld voor dat onbekende "villers" deze dieren (stiekem?) van hun huiden ontdeden. Met de hygiene namen zij het niet al te nauw. De resten van het afgevilde lichaam lieten ze "hier en daar in de polders en aan de dijken of wegen (...) liggen en stinken, 't geen grote ongelegenheden aan de ingezetenen en doortrekkende passanten veroorzaakten". Slim als Quint was wist hij in 1781 bij het ambachtsbestuur een monopoliepositie voor het vak van viller in Bleiswijk voor elkaar te krijgen, inclusief vaste prijzen per gevild dier 5).
In 1787 komen wij Quint weer tegen, nu als patriot en voorman van een gewapende vrijcorps, strevende naar vernieuwing van het openbaar bestuur en vooral tegen het bewind van de stadhouder, waaronder democratische verkiezingen. De meer behoudende regenten van Bleiswijk, Oranjegezind, voelden hier niets voor en onder invloed van de landelijke gebeurtenissen in 1787 (de inval van de Pruisen in Nederland) ontbonden zij dit vrijcorps vrijwel meteen weer. Ook Quint liet zijn wapens inleveren (drie geweren met scherpe patronen). Liet: halsoverkop had hij Bleiswijk verlaten en diende naar verluidt als vrijwilliger in het Franse leger waar hij drie veldtochten meemaakte 6.. Hoe het ook zij, in ieder geval was hij woonachtig in Vianen 7). Opvallend was dat hij daar nooit om een kerkelijke attestatie vanuit Bleiswijk had verzocht.
In de kerkenraadsnotulen van 14 december 1788 lezen wij hoe de kerkenraad over deze gebeurtenissen dacht. Ds 's Jacob schreef over Geurt Quint: sommigen "hoe weinigen ook door de Goede Hand onses Gods over ons publiek in 's lands beroeringen te mengen ... met een verkeerde denkwijs ... naar de smaak dier ongustige dagen... wiens nadenken onze Braave in burgerstand & kerkstant noch tot verontwaardiging strekt". En Geurt Quint speelde, tot hun verontwaardiging, in alles de hoofdrol 8).
Na de Franse inval in januari 1795 keerde Quint in Bleiswijk terug. Juni 1795 werd uiteindelijk ook het "behoudende" Bleiswijkse regentenbestuur ontbonden en trad er een ambachtsbestuur aan die ging besturen geheel in de geest van de Franse Revolutie onder de leus "Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap". Geurt Quint werd op 17 september 1795 tot schout en baljuw van Bleiswijk benoemd. Zijn bewind duurde negen jaar, want op 1 maart 1804 werd hij weer ontslagen (en niet ten onrechte). Hij werd opgevolgd door Jacob van Waning 9).
Van Waning stelde een commissie van onderzoek in die onderzoek deed naar de gemeenterekeningen over 1798 tot 1803, waar de volgende zaken aan het licht kwamen. De toenmalige leden van het ambachtsbestuur, dus ook Quint, kende in 1798 met terugwerkende kracht vanaf 1795 zichzelf een extra vergoeding toe "wegens verzuimde tijd en gemis van arbeidsloon (die zij derfden) in het openbaar bestuur". Dit werd verder stilzwijgend voortgezet zonder dat daar een officieel besluit aan ten grondslag lag. Daarnaast hadden de ambachtsbewaarders Jacobus Radix en Jan van Lodenstein gemeend zichzelf te mogen verrijken met smartegeld "wegens beledigingen van enige burgers". Ook de afbraak van het oude gemeentehuis en de bouw van het nieuwe gebouw in 1803 viel veel te hoog uit. (Bovendien zag Jan van Lodenstein, die ook gemeentegeneesheer was, kans het loon van de vroedvrouw persoonlijk toe te eigenen). Al met al bracht Quint het armlastige Bleiswijk veel financiële schade toe 10).
Weliswaar verdween Quint uit het openbaar bestuur maar niet uit het oog van Van Waning en anderen. Hij vatte zijn beroep van schoenmaker weer op en ging wonen in wijk A, huisnummer 71. Als hulpje had Quint Arij van Swieten in dienst. Op een gegeven moment ontstond tussen hen een arbeidsconflict. Van Swieten kreeg van Quint nog f 17,-- aan "verdient arbeitsloon", terwijl Quint nog een bedrag van f 3,-- van Van Swieten te goed had wegens "schoenen lappen en geleverde aardappelen" . Deze kwestie kwam op 2 juli 1808 voor schout en schepenen. Hun oordeel was dat Quint wel het achterstallige loon van Van Swieten moest uitbetalen, onder aftrek van zijn vordering op Van Swieten zelf, maar dat Van Swieten bij hem in dienst moest blijven totdat zijn arbeidsovereenkomst was verlopen 11).
Blijkbaar had Quint de opdracht om in de kerk enige karweitjes uit te voeren. De smidsknecht Klaas van Baarle kwam hem op maandagavond 6 december 1813 tegen toen Quint de dorpskerk uitliep, waar van Baarle hem vroeg "of hij had wezen luiden". Quint: "neen, ik heb vandaag dunkt me genoeg gedaan, ik heb de klepel in de klok gemaakt en ik heb vandaag stenen van de Eerepoorten geraapt en zand gestrooid en me dunkt dat dat al genoeg is". Van Baarle: "dan heb je niets meer gedaan dan je verpligt bent", waarop Quint zich omdraaide en een snee in de lijs (?) van Van Baarle aanbracht. Van Baarle liet hier meteen proces-verbaal bij Van Waning opmaken.
In de vroege morgen van 15 februari 1814 omstreeks 4.30 uur kwam Quint met een zak over zijn rug op het ijs aangelopen. Veldwachter Jan Willem de Velder vertrouwde het zaakje niet en hield hem staande. Hij verzocht hem die zak open te maken wat Quint weigerde. Quint verklaarde dat hij wat houtjes had gehaald. "Je gaat me toch niet ongelukkig maken", beet hij hem toe. Pas na enig geweld wist De Velder hem die zak afhandig te maken, tegelijk met zijn mes en duimstok. In die zak zaten acht blokjes gehakt en gezaagd brandhout. De hele zak, met daarin aan de binnenkant de initialen GQ, plus het mes en duimstok werden in beslag genomen om als bewijs van (eventueel) diefstal te dienen.
Drie dagen later, 18 februari 1814, verschenen de brandheemraden Arij Dekker, Dirk Huurman en Klaas Bontenbal voor Van Waning om aangifte te doen van de diefstal van de oude slangen van de brandspuiten, die opgeslagen lagen in de dorpskerk. Tevens gaven zij aan dat uit de schuur van Willem Branckman twee kruiwagens waren doorgezaagd en gekloofd. Het brandhout, bestaande uit telhout en blokjes, werd meegenomen. Tevens mistten zij twee "willige" knootstoven die achter op het erf lagen. Van Waning toonde aan hen het hout die bij Geurt Quint in beslag werd genomen. Bleek Branckman's eigendom te wezen 12).
De maand daarop, 20 maart 1814, overleed Geurt Quint op 59-jarige leeftijd (onverwachts?) in Rotterdam. Zijn dochter Helena trouwde op 23 april 1814 met Adrianus van der Smit. Hun dochter Neeltje (9 maart 1819-21 november 1888) trouwde op 5 juni 1843 met de rietdekker Wouter Huisman (27 januari 1810-9 januari 1890) 13).
1. De Blesewic nr. 51, blz. 31
2. AHG, notulen kerkenraad 1720-1795, folio 264, 266 en 271, inv.nr. 1.
3. AGB 1811-1948, huwelijkse bijlagen 1814, inv.nr. 1283.
4. idem doopregisters Hervormde Gemeente Bleiswijk 1735-1812, inv.nr. 1241. Hierbij is dankbaar gebruik gemaakt van de alfabetische tabel op deze registers, in 1898 door Cornelis van der Plas opgemaakt, inv.nr. 1246.
5. AAB 1520-1810, notulen schout en wethouderen 1778-1783, inv.nr. 4.
6. idem notulen 1784-1790, inv.nr. 5. Zie ook het beschrevene in het boekje van L. van Ollefen en P. Bakker in de serie De Nederlandsche Stad en Dorpsbeschrijver over Bleiswijk (Amsterdam 1793-1799), inv.nr. 1393. C.J.W. van Waning trekt in zijn boek Vijf Burgemeesters Van Waning het waarheidsgehalte van deze bewering in twijfel: "mar in werkelijkheid niet zoveel voorstelde, als hij zelf met zoveel poeha voorgaf"., blz. 41.
7. Zie de huwelijkse bijlagen bij het huwelijk van Helena Quint met Adrianus van der Smit, waaruit blijkt dat Helena in 1790 in Vianen werd gedoopt.
8. AHG, notulen kerkenraad 1720-1795, folio 353.
9. AAB 1520-1810, notulen vergaderingen municipaliteit van Bleiswijk, inv.nrs. 9-11. Onduidelijk is echter wanneer precies Geurt Quint is afgetreden als schout van Bleiswijk, 1802 of 1804. Zie De Blesewic nr. 51, blz. 31 en 32.
10. idem, inv.nr. 11. Zie ook het gestelde in het boek van C.J.W. van Waning, blz. 43. Het bleek dat tijdens Quints bewind "het ambacht Bleiswijk in die tijd voor meer dan de helft van het jaar", gedurende de wintermaanden, onder water stond", blz. 43.
11. idem protocollen rechtboeken schout en schepenen, inv.nr. 797.
12. AG B 1811-1948, processen-verbaal c.a., inv.nr. 1496.
13. Website Gemeentearchief Rotterdam: www.gemeenterachief.rotterdam.nl/digitale stamboom/Bleiswijk.