Mocht het tegenwoordig lijken dat iedereen maar klaagt, vroeger was dat niet anders. Zie onderstaande brief van de gemeenteontvanger Johannes van der Lee uit 1916. In de periode dat hij in Bleiswijk werkzaam was, was de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) aan de gang. Weliswaar ging het strijdgewoel aan Nederland voorbij, maar door de oorlogsomstandigheden en de mobilisatie kwamen vele eerste levensbehoeften op de bon.

Waarbij de gemeente een eerlijke verdeling van de schaarse middelen moest garanderen. Johannes Abraham van der Lee, gemeente-ontvanger, was hier mee belast. De gemeente Bergschenhoek zat toen zonder burgemeester, en zodoende ook zonder gemeente-secretaris, zodat de Bleiswijkse burgemeester Arie Sieling op de secretarie aldaar bijsprong om de boel draaiende te houden.

De gemeentesecretarie van Bleiswijk bestond in 1916 uit de volgende functionarissen:

1. burgemeester/secretaris Arie Sieling (beide functies in een persoon dus),

2. gemeente-ontvanger Johannes Abraham van der Lee,

3. gemeentebode, veldwachter (en tevens lantaarnopsteker, schoonmaker, ambtenaar burgerlijke stand en deurwaarder) Pieter Langendam,

4. gemeentewerkman, straatveger, lantaarnopsteker en nachtwaker Antonius Droog 1).

5. gemeenteopzichter Paulus van den Berg.

Johannes Abraham van der Lee (geb. 18 september 1885 in Aarlanderveen) was enig kind van de "zeer gefortuneerde" notaris Cornelis van der Lee en Johanna Maria Nagtegaal. Op 12 november 1912 trad hij in het huwelijk met Aldegonda Wierema 2). Van der Lee was duidelijk bemiddeld, sterker nog: "zijn vader voorziet hem als eenig kind op onbekrompen wijze van alles wat noodig is om in de deftigen stand te kunnen leven", aldus burgemeester Sieling 3). Na zijn eindexamen Gymnasium begon Van der Lee in 1911 als volontair in Nijkerk en trad in 1912 op de secretarie in Bleiswijk in dienst. Sieling gaf hem persoonlijk onderricht in de gemeente-administratie. Vanaf 1914 verrichtte Van der Lee zijn  werkzaamheden in de ochtenduren geheel zelfstandig, terwijl Sieling het secretariaat van Bergschenhoek waarnam.

Sieling was zeer over hem te spreken, "hij werkt vlug en accuraat". Toen Van der Lee in 1915  solliciteerde naar de functie van gemeente-ontvanger in Oisterwijk en Renkum kon Sieling hem van harte aanbevelen: "ik reken hem tot de sollicitanten, op wie dadelijk het oog moet vallen, om de vele uitnemende eigenschappen, die hem als mensch en als ambtenaar sieren. Niemand zou ik dan ook meer warmte kunnen aanbevelen dan hem". Hij is een jonge man die "energie bezit en een hoogstaand karakter heeft... is zeer beschaafd en heeft ook een beschaafde vrouw getrouwd". Verder was van der Lee Nederlands Hervormd en in politiek opzicht  "Christelijk historisch". 3).

Van der Lee was heel zelfbewust, gezien zijn brief aan de gemeenteraad van 10 mei 1916 waarin hij om een salarisverhoging van f 10,-- naar f 25,-- vroeg. Hieronder volgt integraal een groot gedeelte van de brief:

" In de Raadsvergadering van 19 augustus 1915 werd besloten mij eene belooning toe te kennen van f 10,-- per maand, tijdens den duur der mobilisatie wegens de vele werkzaamheden die voortvloeien uit de voorschriften van de Ministers van Oorlog en van Landbouw, Nijverheid en Handel.

Allereerst kreeg ik de broodkaarten voor mijne rekening; de werkzaamheden hieraan verbonden bleken mij, in den beginnen vooral, veel meer tijd vragend dan ik vermoed had. Intusschen is er (...) een jaar verloopen; in dit tijdvak zijn de werkzaamheden ter Secretarie, in het algemeen, nog meer toegenomen, maar ook in het bijzonder wat de levensmiddelen-voorziening betreft.

Een sterke vermindering van het aantal broodkaarten heeft nooit plaats gehad; wel komen er Juni aanstaande 30 te vervallen, ingevolge de jongste maatregelen van de minister, waar echter de bemoeiingen inzake het wittebrood-verbod tegenover staan.

Het is in deze buitengewone tijden trouwens met het een nog niet gedaan of het ander is er al weer.

Ik weet uit ondervinding hoe "men" in het algemeen onkundig is van hetgeen er op een secretarie omgaat, maar wat de gemeente-secretarie in deze tijden beteekent, bevroedt men allerminst.

Het zij mij veroorloofd u kortelijks te beschrijven wat er inzake de broodkaarten gedaan moet worden. De kaarten invullen, uitreiken ter secretarie wat juist een geheelen dag  in beslag neemt, de verbruikte kaarten controleeren, en het aantal halve kilogr. ervan in een register schrijven; de bakkers controleeren; brieven aan de bakkers schrijven en aan de Burgemeesters der gemeenten wier bakkers alhier leveren; achtergebleven kaarten opsporen; om nog niet te spreken van de administratie van de meelverstrekking aan de bakkers en het beheeren der gestorte gelden en velerlei bijkomstigheden.

 

Dit is niet een "uitmeten" van de dingen, mijne heeren, volstrekt niet! maar over het algemeen wordt te lichtvaardig over deze dingen geoordeeld. Ik zeg niet dat het een hoofdbrekende arbeid is, maar alles wat ik noemde, moet toch gedaan worden. Dit is slechts een greep uit het vele! Als ik nu in aanmerking neem de vele andere werkzaamheden die ik verricht, al was het alleen maar het boeken van het legio brieven dat tegenwoordig de secretarie verlaat en binnenkomt, dan moet ik u verklaren dat ik mij eershalve genoodzaakt zie u te verzoeken de belooning, waarover in het begin werd gesproken, te verhoogen.

Zaken zijn zaken, mijne heeren!, het werk moet verricht worden en wie het doet, moet dienovereenkomstig bezoldigd worden.

Verkeerde de gemeente Bleiswijk financieel in een ongunstigen of minder-gunstige toestand - ik zou mij zelven, eenmaal hier zijnde, gaarne in het algemeen belang geven; nu dat niet behoeft, doe ik het, althans wat betreft de onderwerpelijke werkzaamheden, niet.

Had ik in 1915 geweten, alles wat er nog komen zou op de secretarie aan werk en bemoeiingen, waarin ik nog steeds een deel had - ik was dan indertijd niet op het voorstel van den voorzitter van uw college ingegaan.

Met nadruk veroorloof ik mij te wijzen op mijn verzoek, want mijn eergevoel als ontwikkeld ambtenaar verbeidt mij verder voor de thans geldende belooning de bewuste hulp ter secretarie te verleenen.

Ik heb u de eer te verzoeken mijn tijdelijke belooning te brengen op f 25,-- per maand; den datum van ingang meen ik na mededeeling van een en ander, ten bepaling aan uw College te mogen overlaten maar acht het geenszins onbillijk 1 april j.l. daarvoor vast te stellen, gezien het feit dat ik dan toch 8 maanden slechts voor een douceurtje veel werk heb verricht".

Ondertekend: de dienstw. dienaar, J.A. van der Lee.

In 1917 vertrok van der Lee. Hij werd opgevolgd door Hendrik Huisman, die van 1917 tot 1946 de gemeentefinanciën beheerde.

1.      Zijn functie van nachtwaker werd in 1908 opgeheven.

2.      E-mail van Cron van der Lee, waarvoor hartelijk dank.

Zie ook de website www.vanderlee.net.

3.      AGB 1811-1948, register van kabinetsbrieven van de burgemeester, inv.nr. 441.

4.      Idem inv.nr. 941.